laatst bijgewerkt: 20 maart 2011
Dit onderwerp is ook als pdf te downloaden.
Om de veiligheid bij het varen op groot water (zee, Wad, IJsselmeer, grote meren) zo groot mogelijk te laten zijn, is het goed een aantal normen en veiligheidsmaatregelen na te leven. In veel gevallen gelden die veiligheidspunten trouwens ook voor varen op klein water, zoals meren, vaarten en kanalen.
Gevaren die op de loer kunnen liggen zijn:
· (ver)slechte(rende) weersomstandigheden, vaak gepaard gaande met een onstuimige zee met onrustige en hoge golven, sterke stroming;
· Onweer;
· Mist;
· Kou op en in het water, maar ook tijdens pauzes op land;
· Blessures, ziektes en onwel worden;
· Uitputting, gebrek aan conditie;
· Gebrek aan techniek
· Overschatting van het eigen kunnen;
· Verdwalen;
· Gebrek aan navigatiekennis;
· Scheepvaart;
·
Ontoereikend materiaal (kano, uitrusting)
Conditie, techniek en reddingsacties
De zee kan spiegelglad, maar ook gevaarlijk zijn. Een plotseling opstekende wind in combinatie met sterke stroom kan voor verrassend hoge golven zorgen, of wanneer de wind juist wegvalt, kan mist de oriëntatie bemoeilijken.
Daarnaast kunnen zeekanotochten soms redelijk pittig zijn vanwege de te varen afstand en het feit dat je altijd onbeschut vaart. Kun je tijdens een vlakwatertocht tegenwind deels elimineren door bijvoorbeeld onder een rietkraag te varen, op het Wad krijg je altijd de volle mep. Enig doorzettingsvermogen en regelmatig trainen voor een goede langeafstandsconditie zijn dan ook gewenst.
Een goede basistechniek peddelen, maar ook het beheersen van de steun- en stuurtechnieken zijn belangrijk omdat je vaak te maken hebt met golven, stroming en wind. Zonder een goede bootbeheersing en vaartechniek zul je moeite hebben snelheid en koers te houden en is ook de kans op omgaan groter.
Als iemand met een tocht meegaat die zijn conditie, vaardigheden of capaciteiten te boven gaat, is dat niet alleen zwaar voor de persoon in kwestie, maar ook vervelend en soms zelfs gevaarlijk voor de groep als geheel. Daarom moet je niet meegaan op tochten die je krachten te boven gaan. Houd je aan de groepscategorieën zoals beschreven in het hoofdstuk over vaardigheden.
Bedenk wat je aan eten en drinken onderweg mee wilt hebben. Denk daarbij niet alleen aan wat je wilt nuttigen tijdens een pauze, maar ook aan water of ander drinken en eventuele versnaperingen voor tijdens het varen zelf. Om je conditie tijdens het varen op peil te houden, moet je onderweg iets kunnen eten en drinken.
Om veilig op het Wad te varen verdient het aanbeveling jaarlijkse reddingsoefeningen te doen, bijv. zoals die elk jaar in april bij op het Paterswoldsemeer worden gedaan door de Groninger Kano Vereniging. Het is belangrijk dat iedereen dezelfde reddingsoefeningen heeft gedaan, zodat bij een reddingsoperatie iedereen dezelfde procedure volgt. Als de groep is samengesteld uit mensen die elkaar niet kennen, is het verstandig voor de start van de tocht de reddingsprocedures en ook de verdere gang van zaken tijdens de tocht door te nemen. Tijdens een reddingsactie heeft één de leiding en die geeft opdrachten aan zowel de degene die gered moet worden (de "drenkeling") als aan de redder (voor zover niet de redder zelf de reddingsactie leidt). Daarmee voorkom je dat redder en drenkeling uitgaan van verschillende reddingstechnieken.
Groepsgedrag
Bij het zeekanovaren is de algemeen aanvaarde regel dat je vanwege de veiligheid op zijn minst met drie personen vaart. Wanneer iemand niet meer zelfstandig kan varen door een verwonding, vermoeidheid of iets anders, kan nog een vlot gemaakt worden om de persoon in veiligheid te brengen. Met twee personen kan iemand alleen nog maar gesleept worden, maar niet ook ondersteund.
De veiligheid wordt vergroot als de volgende maatregelen zijn genomen:
· Zorg altijd dat iemand als tochtleider optreedt, ook als de tocht maar uit enkele gelijkaardige ervaren kanoërs bestaat. Als er tijdens de tocht iets gebeurt of de omstandigheden tot het nemen van maatregelen noopt, moet iemand zonder discussie de leiding hebben en coördinerend optreden.
· Voordat de groep van wal steekt, neemt de tochtleider met de groep door hoe er gevaren gaat worden. Het is belangrijk dat de gehele groep op de hoogte is van de vaarroute.
· In de groep moet een redelijke kennis van navigatie aanwezig zijn.
· Het is uit den boze om een eigen koers te gaan varen die afwijkt van de koers die de tochtleider heeft uitgezet, zelfs als de afwijkende koers beter is. Eenheid in de groep gaat altijd boven de juiste koers.
· Meestal blijft iedereen tijdens een zeekanotocht bij goed weer op zo’n afstand van andere kanoërs dat er met behulp van een fluitje en gebaren iets duidelijk gemaakt kan worden. Bij slechtere omstandigheden of veel onervaren kanoërs in de groep moet iedereen op hoorafstand varen van een van de andere groepsleden.
· De tochtleider kan een voor-, achter- en/of zijvaarder aanstellen. De andere groepsleden moeten binnen het gebied blijven dat door hun wordt omsloten. Op welke afstand de voor-, achter- en/of zijvaarder van elkaar moeten varen, hangt af van de samenstelling van de groep en de omstandigheden ter plekke.
· De tochtleider kan als een stevige branding genomen moet worden, beslissen dat men één voor één van of naar het strand gaat, met als eerste en laatste een ervaren zeekanovaarder.
· Iedereen in de groep moet af en toe rond kijken om op te kunnen merken dat de koers wordt verlegd, dat er een pauze gehouden, iemand achterblijft of problemen heeft, e.d.
· Blijf communiceren, houdt de tochtleider op de hoogte van belangrijke dingen die voorvallen, ga er niet vanuit dat de tochtleider alles ziet en hoort.
· Beslis bijtijds dat de omstandigheden zwaarder zijn of worden en dat de koers verlegd moet worden, beschutting gezocht moet worden of zelfs dat de tocht moet worden afgebroken en teruggekeerd moet worden.
· De zwakste in de groep bepaalt de vaarsnelheid en is de norm van wat nog wel en wat niet meer verantwoord is om te doen.
Materiaal
Het is altijd belangrijk met de juiste kano voor jou het water op te gaan, maar als je het grote en zoute water opgaat, moet je bij voorkeur in een jou passende en vertrouwde zeekano stappen. Controleer regelmatig of je kano geen lekken heeft, of de luiken nog goed sluiten en waterdicht zijn. Elke zeekano moet voorzien zijn van grijplijnen. Als er schroeven of bouten aan je boot zitten, bijv. om de voetsteunen te bevestigen, controleer dan bij tijd en wijle of alle bouten nog goed aan gedraaid zitten; het is heel vervelend als halverwege je tocht ineens een van je voetensteunen losschiet. Controleer of het spatzeil bij jou en bij de (leen)kano past en of het spatzeil nog (min of meer) waterdicht is. Het kan ook geen kwaad om te controleren of de beweegbare scheg het doet.
Let er op als je eenmaal in de boot zit dat de panieklus vrij ligt en controleer dat ook bij de medekanoërs om je heen.
Controleer voor je in je kano stapt of je overige materiaal, bijv. sleeplijn, vuurpijlen en reservepeddel, in orde is. Als je een marifoon en/of mobieltje mee hebt, draag die dan als het kan op het lichaam en berg ze niet op in een luik. Als je die in geval van nood nodig hebt, moet je er bij kunnen en dat is vaak niet het geval als die in een luik liggen. En, gebruik de marifoon ook als het nodig is. Stel dat iemand in een vaarroute omgaat, meld dat dan aan de kustwacht, zodat de scheepvaart is gewaarschuwd en meld natuurlijk ook als het probleem weer is opgelost.
Het weer
Bepaalde weersomstandigheden kunnen een aanzienlijk risico met zich meebrengen met een levensgevaarlijke bedreiging. Daarom is het verstandig de volgende regels te volgen:
Weersomstandigheid |
Maatregel |
|
Windkracht ≥ 6 Bft |
Niet varen op ‘groot’ open water (inclusief grote Friese en Groningse meren). Vervoer van Kano's op trailers en auto's vermijden. |
|
Windkracht ≥ 9 Bft |
Niet varen op vaarten en sloten. Geen vervoer van Kano's op trailers en auto's. |
|
Onweersdreiging |
Niet gaan varen |
|
Onweer |
Ga zo snel mogelijk van het water. |
|
Wat onweer betreft: Om te voorkomen dat je op het water door een onweersbui overvallen wordt, moet de tochtleider bij onweersdreiging overwegen de tocht niet door te laten gaan. Het uitgangspunt is dat je tijdens onweer niet op het water bent; neem geen risico’s. Bij onweer is niet alleen de bliksem een gevaar, maar onweersbuien gaan vaak ook gepaard met harde wind en windstoten. Het lastige van onweersdreiging is dat de meteorologen vaak moeite hebben een goed inschatting te maken van de plaats waar onweer wordt verwacht en van het tijdstip. Zo kan het gebeuren dat het onweer uren eerder komt dan verwacht of dat onweersbuien die bijvoorbeeld voor midden Nederland worden verwacht toch de Wadden bereiken. Een hulpmiddel is de site weerdirect die tot een week vooruit de verwachting van de instabiliteit van de atmosfeer in Europa weergeeft. Hoe instabileler de atmosfeer des groter de kans op onweer
Ga je bij een geringe kans op onweer toch het Wad op, ga dan via buienradar of via de kustwacht na of er binnen de tijd dat je op het water bent een onweersbui is te verwachten. Ook het gebruik van een onweersverklikker kan helpen om bijtijds gewaarschuwd te worden voor naderend onweer. Zorg dat je de marifoon aan hebt op het juiste kanaal, zodat je de waarschuwingen over naderend onweer hoort.
Houdt eventuele vluchtroutes in de gaten en schat de tijd in die nodig is om van het Wad af te komen. Bedenk ook dat een onweersbui razendsnel naderbij kan komen, van koers kan veranderen en er dichtbij een nieuwe onweersbui kan ontstaan.
Adviezen hoe te handelen als een onweersbui op het water niet meer te ontlopen is, zijn moeilijk te geven. Een paar algemene richtlijnen zijn: vermijd dingen die de bliksem zouden kunnen aantrekken. Zet alle elektronische apparatuur, inclusief mobieltjes, uit. Goed geleidend materiaal, zoals carbonpeddels, moet zo plat mogelijk gehouden worden en moet je niet aanraken. Slaat de bliksem in op het water dan schijnt de spanning al op zeer korte afstand sterk af te nemen.
Het beste advies is altijd: wees niet op het water als er onweer dreigt.
Water- en luchttemperatuur
Afhankelijk van het soort tocht, het weer en het jaargetijde zoek je adequate kleding uit voor tijdens het varen: niet te koud, maar ook niet te warm, want oververhitting moet je ook niet overkomen.
Neem altijd reservekleren mee etc, zie materiaal en uitrusting.
Lage watertemperaturen vormen een ernstig risico en zijn een directe bedreiging door onderkoeling of een acute koudeshock als je te water geraakt. Daarom is het dragen van neopreen bij watertemperaturen onder de 15°C aan te raden. Dat betekent dat het verstandig is neopreen te dragen bij het kanoën in de maanden januari t/m mei en in de maanden oktober t/m december. In de periode juni t/m september ligt de gemiddelde watertemperatuur in het Wad boven de 15° en zal vooral het weer het criterium zijn welke kleding je tijdens het varen het beste kunt dragen (zie Gemiddelde watertemperatuur op het Wad). Zonder gangbaar neopreenpak raak je bij water van 15° onderkoeld na ca 4 uur, met neopreen na ca 6 uur. Bij een watertemperatuur van 10° treedt onderkoeling op na ca 2 uur (zonder neopreen) resp. na ca 3 uur (met neopreen) en bij koud water van 5° al na ca 1 uur, resp. ca 2 uur. Door de wind kan de afkoeling nog sneller plaatsvinden. Al veel eerder krijg je het echter koud en nemen je (zwem)krachten af. Verstandiger is daarom om als iemand te water is geraakt deze altijd zo snel mogelijk uit het water te halen en zo snel mogelijk van droge kleding te voorzien (tenzij er een hittegolf heerst, dan is een beetje afkoeling juist welkom).
Neem altijd reservekleren e.d. mee, zie materiaal en uitrusting. Daarnaast komt het vaak voor dat je het tijdens het varen warm (genoeg) hebt, maar dat je het koud krijgt zodra je uit de kano bent gestapt. Zorg daarom ook altijd voor reservekleding tijdens de pauze en voor droge kleding na afloop van de tocht.
golfhoogte
Binnen de eilanden op het eigenlijke Wad kunnen de golven bij het aantrekken van de wind (bijv. bij de nadering van een bui) in korte tijd hoger en onrustiger worden. Ook op plaatsen waar ondiepten zijn en waar zijgeulen op een geul uitkomen, kunnen onrustige golven optreden, waar minder ervaren kanoërs zich onzeker bij voelen. Houd daar tijdens de planning van de tocht zoveel mogelijk rekening mee.
Buiten de eilanden en in de zeegaten tussen de eilanden heb je als kanoër bovendien te maken met branding die niet alleen bij het strand maar ook bij ondieptes voor de kust optreden. Daarnaast wordt de golfhoogte en de golfklasse bepaalt wat er verder op zee voor situatie heerst (zie het onderdeel golven in Het dynamische wad. Het is verstandig vooraf de actuele golfhoogte en de golfklasse op te zoeken op actuele_waterdata.
Scheepvaart en zicht
Als er een kans is dat je in het donker of in de schemering terug komt, neem dan zekerheidshalve verlichting mee.
Bij het oversteken wordt zo mogelijk gekozen voor een plek waar de vaarweg het smalst is en steekt men de vaargeul over onder een zo recht mogelijke hoek in de stroom. Houd rekening met de stroom die bij het oversteken van een vaargeul van opzij komt en houd een vaste kompaskoers aan in plaats naar bijv. een bepaalde boei te varen.
Als kanoër heb je voorrang op motorisch voortbewogen pleziervaart (maar die weten dat vaak niet!), maar niet op zeilende zeilboten en beroepsvaart. In de praktijk ben je de onbeschermde voetganger op het water en doe je er verstandig aan uit de vaarroutes van snellere boten te blijven en in vaargeulen aan de rand er van of er net buiten te varen als er andere schepen in de buurt zijn. Zie ook de rechten en plichten van de kanoër.
Is deze pagina via het menu links op het scherm opgeroepen, klik dan deze pagina weg om terug te keren naar de homepagina, ben
je via een directe link op deze pagina gekomen, waardoor er links geen menu staat, klik dan hier op home voor menu+homepagina